- Over: H.J. Hilarides, Tersk. Fersen, Utjouwerij Frysk en Frij, Ljouwert 2000.
‘Op de kermis met een snackwagen, een schiettent en muziek slingeren feestvlaggetjes – rood, wit, oranje en blauw – tussen palen aan een touw’. Wat is er nodig om een dergelijke prozaïsche waarneming om te turnen tot een gedicht? Volgens H.J. Hilarides volstaat het toevoegen van typografisch wit en het weglaten van lidwoorden en interpunctie. Dus nam hij het Friestalige equivalent van de bovenstaande zin als volgt op in zijn debuutbundel Tersk, onder de titel ‘Merke’:
- op merke mei snackwein
sjittinte en muzyk
slingerje feestflachjes
read wyt oranje blau
tusken peallen oan tou
Dit soort notities in kortschrift – 33 in totaal – is alles wat Tersk te bieden heeft. Formele variatie kennen ze alleen qua aantal regels en aantal woorden per regel, en die variatie is slechts in zoverre functioneel dat de beide gedichten met de langste regels – zo lang dat de gedichten overdwars moesten worden afgedrukt – wel niet toevallig stadsgedichten zijn. Voor het overige is eenvormigheid troef; ook het gegeven dat één gedicht in twee kolommen afgedrukt is, verandert daaraan niets. Een schraal vormenrepertoire dus, dat parallel loopt aan een even armoedige inhoud.
Die bestaat namelijk uit weinig meer dan registraties in steekwoorden van wat Hilarides buiten om zich heen ziet. Buiten is in dit geval voornamelijk het deels nog agrarische, deels verasfalteerde Friesland tussen 1997 en 1999. Het waargenomene krijgt vooral neerslag in substantieven, van de eveneens talrijke adjectieven bestaat het merendeel uit kleuraanduidingen en verder zijn er veel werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Een ‘ik’ is daarbij doorgaans afwezig. Samengevat: er is een ding in een bepaalde kleur en dat is of doet iets.
Daarmee lijkt Tersk op het eerste oog een niet onwelkome stellingname te zijn tegen de natuur-is-emotie-poëzie, die ook de Friese dichtkunst met veel esoterie en vrijblijvend sentiment heeft opgezadeld. Teksten als ‘Ringwei’ en ‘Bus’, die de ready-mades van Barbarber lijken te imiteren, zijn echter hopeloos achterhaald, en teksten als het eenregelige ‘Ofslútdyk’ – ‘skomkoppen tusken fûkstokken’ – zijn zo minimalistisch dat ze in zichzelf verdwijnen. Minder is hier niet meer maar nagenoeg niets. Verder maakt een zekere halfslachtigheid dat Tersk niet alleen als mogelijk statement tegen druilerige lyriek maar ook in algemenere zin als poëziebundel onder de maat is.
Enerzijds suggereert Hilarides namelijk koel te registreren, anderzijds doet hij toch onbeholpen pogingen om lyrisch uit de hoek te komen. Door met opzichtige alliteratie en assonantie te strooien: ‘seewier / skipstou en / skieppehier yn stikeltried’. Door heel poëtisch eens een sjwa’tje te schrappen: ‘hinn’’, ‘draaibrêg’’, ‘gûnz’t’. Door bijvoorbeeld niet ‘rydt’ maar ‘glydt’ te schrijven in: ‘combine glydt troch weetfjild’. En hoe geforceerd Hilarides het woordje ‘ik’ ook vermijdt, zeker in ‘Hea’ en ‘Weetfjild’ breekt een conventioneel ego toch door de constateringen heen. Teksten als ‘Hôf’ en ‘Sniefjild’ ten slotte onderscheiden zich enkel qua lettergrepentelling nog van de zonnatura-haiku’s waarvan er in het Fries al te veel geschreven zijn.
Nergens zet Hilarides eens iets interessants op papier. Wat is het consequent weglaten van de, it en in – het enige lidwoord in de bundel maakt deel uit van een citaat – anders dan een gimmick, die onwillekeurig doet denken aan het taalgebruik van Jerommeke in de Suske en Wiske-albums. Iets dergelijks geldt ook voor Trynryms-achtige samentrekkingen als ‘toskbak’, ‘klútklaai’, ‘weachgrêft’ en ‘wjirmgrûn’. Uit niets blijkt dat Hilarides zich de halfslachtigheid van zijn teksten bewust is, dat hij er een spel mee speelt, het tot thema maakt. De als ‘fersen’ gepresenteerde teksten in Tersk hebben weinig om het lijf. Onbeduidend boekje.
- Niet eerder gepubliceerd, augustus 2001.