- Over: Eeltsje Hettinga, Akten fan winter, Steven Sterk, Utrecht 1998.
Zelden valt een Friestalig poëziedebuut zo’n warm onthaal ten deel als Akten fan winter van Eeltsje Hettinga kreeg bij en na verschijning in 1998. Van de spraakmakende gemeente was vooral Philippus Breuker scheutig met zijn lof. In Hjir 1998–3 is van hem een laudatio afgedrukt, uitgesproken bij de overhandiging van het eerste exemplaar van Akten fan winter aan Douwe Tamminga, waarin het dichterschap van de debutant ‘folwoeksen’ en zijn debuut ‘in grutte prestaasje’ worden genoemd. Ook Remco Ekkers betoonde zich, in Trotwaer 2000–3, gegrepen door deze bundel van ‘een fascinerend dichter’. In 1999 ontving Hettinga de Fedde Schurerpriis, een driejaarlijkse prijs voor debutanten, en lag Akten fan winter bovendien in het Stedelijk Museum te Amsterdam te pronk als een van de best verzorgde boeken.
Op die waardering voor zowel het uiterlijk als de inhoud van de bundel valt weinig af te dingen. Akten fan winter, een elegie voor een dode broer waarover de schaduw van een overleden moeder ligt, bezit een grote thematische eenheid, met dood, tijd, herinnering en ziel als abstracte kernbegrippen, die Hettinga evenwel zeer beeldend en ideeënrijk weet te concretiseren. Hij werkt zijn thema’s uit met gebruikmaking van een metaforiek die weliswaar vaak teruggrijpt op literaire topoi maar nooit onorigineel is. Mythologische en cultuurhistorische referenties worden probleemloos afgewisseld met snapshots uit het hier en nu, een amalgaam waardoor de bundel de Republiek der Letteren wordt ingezogen zonder te verstoffen. Evenzo maken de archaïsche woorden die de bundel bevat op natuurlijke wijze deel uit van Hettinga’s geschakeerde en levendige vocabulaire en dragen ze bij aan een passende toonzetting. Hiermee gepaard gaat een grote en niet zelden speelse klankrijkdom: ‘In dame út Madrid of in lytse / felle del út Philadelphia’ – zulke regels blijven in het geheugen hangen.
De vorm van de gedichten is gevarieerd, maar per afzonderlijk gedicht doorgaans strak, met vaste aantallen regels per strofe en min of meer vaste hoeveelheden lettergrepen per overeenkomstige regel. Evenals de voorname typografie van de bundel verhoogt deze vormvastheid het ‘klassieke’ karakter van Hettinga’s poëzie. De opbouw van de bundel als geheel, met 34 gedichten die deels getiteld, deels romeins genummerd en deels beide zijn, en die vijf – of zijn het er toch zes? – afdelingen vullen, munt niet uit in transparantie, maar hier geldt wat ook opgaat voor Hettinga’s tweede, Dwingehôf uit 2000, namelijk dat ordenende logica er ondergeschikt is aan de intensiteit van taal, als antwoord op de onverbiddelijkheid van tijd en dood.
Aparte vermelding verdient de wijze waarop Hettinga refereert aan zijn lichtende voorbeelden en hun invloed in zijn eigen poëzie incorporeert zonder epigoon te zijn; met recht mat Breuker deze kwaliteit breed uit. Eeltsje Hettinga is onverholen schatplichtig aan onder anderen Douwe Tamminga, Obe Postma en Tsjêbbe Hettinga, terwijl van de bewonderde dichters uit andere taalgebieden met name Dylan Thomas sporen nagelaten heeft – tot in de titel toe. Desondanks klinkt uit Akten fan winter een behoorlijk authentiek geluid op. Enkel de overgrote gelijkenis met het werk van broer Tsjêbbe zwakt die indruk enigszins af, maar wellicht is dat minder een kwestie van navolging dan van gedeelde achtergrond of, wie weet, van genen.
Wat op alle hulde voor deze bundel valt af te dingen, is dat Akten fan winter her en der wel wat erg gezwollen getoonzet is (anders dan Philippus Breuker ben ik bijvoorbeeld licht allergisch voor de o’s en ai’s; dat maakt het zo literatuurderig). Soms lijkt het alsof Hettinga niet enkel uit de Hengstenbron gedronken heeft, maar er bijkans in verzopen is. De tijd dat ook gewoondoende dichters al gek genoeg waren, ligt gelukkig weer achter ons, maar als Douwe Tamminga’s zegen al op je rust, waarom dan dichten op z’n Douwe Kalma’s?
- Niet eerder gepubliceerd, april 2003.